Jurisprudentie
BH1514
Datum uitspraak2008-12-23
Datum gepubliceerd2009-01-30
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers176831/08/283
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2009-01-30
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers176831/08/283
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
Een wrakingsverzoek dat is ingediend in een andere, nieuwe zaak (waarbij verzoeker opnieuw partij is en ook dezelfde rechter is betrokken), maar zich richt op een eerdere zaak, waarvan de behandeling reeds is gesloten, kan niet worden toegewezen, nu er ten aanzien van de rechter die oordeelt over de nieuwe zaak geen sprake is van objectieve partijdigheid.
Ook al zou een eerder vonnis een fout bevatten, hetgeen overigens niet vaststaat en thans ook niet ter beoordeling voorligt, geeft dit geen blijk van enige vooringenomenheid of partijdigheid. Kritiek op - al dan niet constante - rechtspraak van een rechter of rechterlijk college komt niet in aanmerking als wrakingsgrond.
Uitspraak
beschikking
RECHTBANK ARNHEM
Wrakingskamer
zaaknummer / rolnummer: 176831 / 08/283
Beschikking van 23 december 2008
inzake
[verzoeker],
wonende te Nijmegen,
verzoeker tot wraking,
en
[mr. A],
in haar hoedanigheid van kantonrechter in de zaak tussen de coöperatie [naam eisende partij] en verzoeker vernoemd (zaaknummer/rolnummer 577196/08-7561).
1. De procedure
1.1. Het verloop van de wrakingsprocedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de rolzitting van 31 oktober 2008 waarin het wrakingsverzoek is neergelegd
- het verweerschrift van [mr. A]
- de mondelinge behandeling op 15 december 2008.
1.2. Ter zitting heeft verzoeker aangegeven dat hij schriftelijk heeft gereageerd op het proces-verbaal van 31 oktober 2008. De wrakingskamer heeft de brief van verzoeker van 4 december 2008, die hij bij het kantongerecht te Nijmegen in persoon zou hebben afgegeven, echter niet vóór de mondelinge behandeling ontvangen. Verzoeker heeft de brief tijdens de zitting nogmaals overgelegd, zodat de wrakingskamer hiervan kennis heeft kunnen nemen.
1.3. Ten slotte is de uitspraak bepaald.
2. Het verzoek en het verweer
2.1. Verzoeker stelt dat hij het verzoek tot wraking heeft ingediend omdat [mr. A] zich volgens hem niet onafhankelijk heeft opgesteld en blijk heeft gegeven van vooringenomenheid
in een eerdere zaak waarin verzoeker partij was. In het vonnis dat dateert van 26 september 2008 heeft [mr. A] namelijk geoordeeld dat is komen vast te staan dat verzoeker de nota waar het in die zaak om ging niet had ingediend bij zijn verzekeringsmaatschappij. Verzoeker is uiteindelijk veroordeeld om een bedrag van € 50,06, vermeerderd met de wettelijke rente, alsook de proceskosten (van in totaal € 243,55) aan zijn verzekeringsmaatschappij te betalen.
Volgens verzoeker is voornoemde vaststelling niet juist. [mr. A] heeft verzoeker ook niet gevraagd om bewijs over te leggen. Verzoeker verwijt [mr. A] dan ook partijdig te
zijn. Tot slot stelt verzoeker dat de weergave van hetgeen hij tijdens de rolzitting op 31 oktober 2008 omtrent de grond van de wraking zou hebben opgemerkt niet juist is.
2.2. [mr. A] voert aan dat zij niet berust in de wraking, maar dat het wrakingsverzoek haar geen aanleiding geeft tot het geven van een reactie.
3. De motivering van de beslissing
3.1. Gelet op artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient in een wrakingsprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid bij de rechter in de zin van artikel 6 lid 1 van het (Europees) Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM) dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.3. Verzoeker heeft tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek allereerst de bevoegdheid van de wrakingskamer aan de orde gesteld. Tijdens een eerdere procedure bij de wrakingskamer in een andere zaak zou verzoeker hebben aangegeven dat hij op de datum van de mondelinge behandeling verhinderd was. De behandeling van de zaak heeft toen toch doorgang gevonden. Volgens verzoeker raakt dit de onafhankelijkheid van de wrakingskamer.
3.4. Voor zover verzoeker heeft bedoeld te stellen dat de wrakingskamer niet onafhankelijk zou zijn geweest, wordt overwogen dat voornoemde klacht over het verloop van een eerdere procedure niet tegen deze wrakingskamer is gericht. Dat het verzoek tot uitstel toen niet is gehonoreerd, kan thans niet meebrengen dat de wrakingskamer in het onderhavige wrakingsverzoek niet bevoegd of niet onafhankelijk zou zijn.
3.5. Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden zoals verwoord onder 2.1. valt evenmin een aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de kantonrechter vooringenomen en/of niet onafhankelijk was. Ook al zou het vonnis van 26 september 2008 een fout bevatten, hetgeen overigens niet vaststaat en thans ook niet ter beoordeling voorligt, geeft dit geen blijk van enige vooringenomenheid of partijdigheid. Kritiek op - al dan niet constante - rechtspraak van een rechter of rechterlijk college komt niet in aanmerking als wrakingsgrond: het instituut van de wraking kan niet worden benut als rechtsmiddel. Indien verzoeker het niet eens is met de beoordeling van zijn zaak door [mr. A] kan hij cassatie instellen bij de Hoge Raad.
3.6. Daar komt bij dat verzoeker het wrakingsverzoek in wezen heeft ingediend in een andere, nieuwe zaak, terwijl de behandeling van de eerdere zaak reeds is gesloten. Een verwijzing naar een eerdere gerechtelijke procedure en beslissing kan op zichzelf niet leiden tot de conclusie dat er ten aanzien van de kantonrechter die oordeelt over een nieuwe zaak, terwijl de behandeling van de eerdere zaak waar het verzoeker om te doen is reeds is gesloten, waarbij verzoeker partij is sprake is van objectieve partijdigheid.
3.7. Het voorgaande leidt ertoe dat het verzoek tot wraking van [mr. A] zal worden afgewezen.
4. De beslissing
De rechtbank
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.G. Smedema, P.J. Wiegman en C.M.E. Lagarde in tegenwoordigheid van de griffier mr. B.J.M. Vermulst op 23 december 2008.
de griffier de voorzitter